Noor wil niets weten over de dode vogel die we op weg van school naar huis vonden. “Praat er alsjeblieft niet over, want anders moet ik denken aan zijn papa en mama en dan word ik verdrietig”, klinkt het bijna smekend.
Dat terwijl ze de vogel zelf vond. Een boomklever, pal onder, hoe kan het ook anders, een van de bomen in de straat. Een mooi oranje borst, blauwe rugveren, een zwarte oogstreep en een smalle, spitse snavel.
De meiden houden van dieren, zelfs vliegen en spinnen zetten ze liefdevol op het terras, in de hoop dat ze weer de weg naar hun familie vinden. Bij de kinderboerderij zijn de bekertjes voer niet aan te slepen, want er is altijd een geitje, kuikentje of schaap dat minder kreeg dan de rest.
Maar de boomklever is niet meer te redden. Hij is nét overleden, want hij is nog puntgaaf en onaangetast. Als zijn pootjes niet zo stijf waren, zou je denken dat hij slaapt. Het is aandoenlijk om hem te zien liggen, vinden we alle drie. Zeker met de gedachte aan stropende katten en pikkende kauwen besluiten we de boomklever mee te nemen, om hem thuis te begraven. Een langslopende moeder griezelt van de aanblik van een dode vogel in kinderhanden, maar ik ben trots op mijn heldinnen.
Noor rent vooruit, in de hoop dat de confrontatie met de dode boomklever haar gedachten uit wappert, terwijl Bente plechtig naar de voordeur stapt en de vogel naar de achtertuin brengt. Ze staat erop dat zij het kuiltje graaft, pal naast de kersenboom, wat de boomklever vast had kunnen waarderen. Als het gat diep genoeg is, leggen we hem voorzichtig op een bedje van keukenrol. Bovenop legt Bente een vogelveer uit haar persoonlijke verzameling.
Dan scheppen we de kuil dicht. We constateren (met Noor er weer bij) dat zo’n schattige vogel die dood is, inderdaad zielig is, maar dat het bij de natuur hoort. En dat de vogel, zijn broertjes, zusjes, papa en mama geluk hebben dat Noor en Bente hem vonden, want nu heeft hij een mooi, rustig en koel plekje onder de grond, waar hij voor altijd kan blijven en waar niemand hem stoort.
Dat helpt. Noor zoekt haar heil op de iPad (zoals zo vaak een perfecte bliksemafleider), maar Bente blijft nog even in de tuin staan. “Papa, ik vond het leuk om hem te begraven. Ook zielig, maar ook leuk. Ik heb zelfs een naam bedacht. Ik noem hem Pipi. Pipi, de dode vogel.”
Een mooier postuum eerbetoon had Pipi zich vast niet kunnen wensen.
Lief en aandoenlijk!